Boek |
Norm |
Schrijver |
Titel |
Uitgeverij |
Blz |
Jaar |
1 |
Middel- eeuwen |
Willem die Madocke maecte |
Reinaert de vos |
6e druk, Holland - Haarlem |
104 |
13e Eeuw |
2 |
Renaissance |
Onbekend |
Marrieke van Nimwegen |
Thieme - Zutphen |
311 |
1659 |
3 |
Verlichting |
Aagje Deken, Betje Wolff |
De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart |
Wereldbibliotheek - ’s-Gravenhage |
413 |
1782 |
4 |
Romantiek |
Gerrit Paape (J. Schasz) |
Reize door het Aapenland |
Vantilt - Nijmegen |
127 |
1788 |
5 |
Een roman van: |
Frederik van Eeden |
De kleine Johannes |
Em. Querido’s Uitgeverij - Amsterdam |
160 |
1887 |
6 |
1910-1945 |
Jan Wolkers (in overleg na een ouder- avond met mijn vader) |
Turks Fruit |
Meulenhoff - Amsterdam |
189 |
1969 |
7 |
1945-1970 |
Harry Mulisch |
De aanslag |
De Bezige Bij - Amsterdam |
254 |
1982 |
8 |
1980-nu |
Herman Koch |
Het diner |
Anthos - Amsterdam |
301 |
2009 |
9 |
Het laatste decennium |
Peter Terrin |
Monte Carlo |
De Bezige Bij - Amsterdam |
174 |
2014 |
10 |
Vlaamse roman |
Stefan Brijs |
De engelen- maker |
Atlas - Amsterdam |
446 |
2005 |
11 |
Een recensie- exemplaar |
Leon de Winter |
Geronimo |
De Bezige Bij - Amsterdam |
368 |
2015 |
12 |
Vertaalde literaire roman |
Primo Levi |
Is dit een mens? |
Meulenhoff - Amsterdam |
203 |
1958 |
13 |
“Nederland leest! Boek” |
Godfried Bomans |
Erik of het kleine insecten- boek |
Het Spectrum - Utrecht |
171 |
1940 |
14 |
Literaire essay- bundel |
Willem Frederik Hermans |
Mandarijnen op zwavelzuur |
Thomas Rap |
278 |
1963 |
15 |
Vrije keuze 9: |
Adriaan van Dis |
Ik kom terug! |
Atlas Contact |
288 |
2014 |
16 |
Vrije keuze 8: |
Frank Marinus Arion |
Dubbelspel |
De Bezige Bij - Amsterdam |
393 |
1973 |
Paulien's schoolblog
zaterdag 12 maart 2016
Mijn literatuurlijst
De rode draad in mijn literatuurlijst
Eén grote smoothie
Ik begin dit soort van essay graag filosofisch, diepdenkend, peinzend en bedachtzaam. Gewoon voor de warming-up van verbeeldingskracht en zinsbegoocheling. Om het aantal hersenspinsels met een factor 1000 toe te laten nemen. Daarom stel ik een centrale vraag, maar tegelijkertijd ook weer niet. Moet er een rode draad zijn?
Of er een rode draad in mijn lijst is? De rode draad van mijn literatuurlijst heeft net zoveel rode draad als de rode draad van mijn leven en mijn bestaan: die is er niet. Ook al zou die er zijn, dan weet ik die nog steeds niet aangezien mijn ratio niet zo snel is.
Een verband en een rode draad zoeken tussen de vele boeken is voor mij vergelijkbaar met de eindjes aan elkaar knopen. Alsof ik, natuurlijk niet letterlijk genomen, allemaal boeken aan elkaar moet gaan naaien met naald en draad. Als ik het woord “rode draad” hoor, dan denk ik namelijk al gauw aan hechtenis. Dat is knap lastig en hoogstwaarschijnlijk onmogelijk. Ik spreek deels uit ervaring, omdat ik totaal niet met naald en draad om kan gaan en al helemaal niet kan breien, of zoiets. Doorsteken, omhalen, af laten gaan. Dat heb ik heus van mijn oma mee gekregen, maar nog steeds kan ik dat niet. Misschien dat ik het daarom lastig vind om de rode draad te achterhalen. Ondanks dat naaien en boeken een van de meest kortzichtigste vergelijkingen is die ik ooit heb gemaakt, is het toch een goed excuus om me achter te verschuilen in verband met pure onwetendheid.
Nu ben ik op het punt beland waarbij ik over moet gaan naar de echte realiteit. Geef toe, voorgaande alinea’s waren niets anders dan tijdvermaak of tijdverspilling. Het is net wat je ervan maakt. Dus, de rode draad. Ik was van plan om er doekjes om heen te winden, want dat is leuk. Dat zorgt voor verbeelding, illusies en verfraaide verbanden. Het is “out-of-the-box” denken, het principe waarbij je anders gaat denken (buiten het kader). Doordat onze denkbeelden ‘veilig’ zijn opgeslagen in onze grijze massa, zoals mijn vader dat noemt, houden we onszelf vaak tegen om buiten die kaders te gaan denken. Dat is jammer, want dat is niet erg gunstig voor de groei van persoonlijke effectiviteit. Vandaar dat ik een soort checklist heb gemaakt, met de meest buitengewoon zeldzame, maar toch ook krankzinnige verbanden. Ze zijn beslist niet zwakzinnig. Integendeel. Ze zijn eerder verassend, verfrissend en ingenieus.
Dit is het meest oppervlakkige verband ooit, waarvan ik absoluut zeker weet dat het klopt. De meeste mensen zouden het zelf gemakkelijk kunnen bedenken, maar zijn waarschijnlijk te bevreesd om het te zeggen omdat het achterlijk, debiel en dom lijkt. Het is een feit, en feiten zijn vaststaande gegevens. Al mijn boeken hebben een kop, een rug, een staart en bovendien een voorkant, een achterkant én inhoud. Wow! Ze verschillen misschien in uiterlijk, kleuren en geuren (oude boeken stinken), maar boeken blijven boeken. Het eerste verband is gevonden en faliekant juist.
Nu heb ik een schema gemaakt, ook te vinden bovenaan in dit weblog, om duidelijkheid te creëren. Wat mij totaal bleek opkijken was het volgende. Twee keer twee boeken van mijn lijst hebben een verwantschap met elkaar. Vier boeken in totaal dus. “De kleine Johannes” en “Erik of het kleine insectenboek” vond ik zo waanzinnig veel op elkaar lijken. Beide boeken gaan over opgroeien, het proces van kind naar volwassen, waarin je leest vanuit de ogen van ‘het kind’. Qua schrijfwijze lijken ze echter totaal niet op elkaar, aangezien ze geschreven zijn door twee totaal verschillende schrijvers in een andere tijdsperiode. Ook de twee boeken “Is dit een mens?” en “De aanslag” zijn twee handen op een buik. Weliswaar gaat “is dit een mens?” over een Italiaanse meneer Primo die terecht komt in een concentratiekamp, terwijl “De aanslag” meer gaat over een jongeman Anton die gaat over de gebeurtenissen van de Tweede Wereldoorlog en zoals de titel al aangeeft, een aanslag, met de bijbehorende trauma’s. Het eerste paar boeken heeft een overeenkomstig thema: oorlog. Zo ook het tweede paar boeken: realiteit verfrommeld in een ‘sprookje’.
Verder is het mij opgevallen dat ik enorm veel boeken heb gekozen die vallen onder het genre ‘psychologische roman’. Ik weet niet of dat iets over mij zegt of dat het gewoon toeval is, maar psychologisch klink al gauw ‘psychopathisch’. Blijkbaar trekt dat mij ook erg, absoluut onbewust. ‘ Psychologische roman’ is natuurlijk een erg brede benaming en kan alle kanten opgaan die vooral te maken hebben met psychische trekken en ontwikkeling van personages.
De karakters van de verschillende boeken zijn compleet verschillend. Sommige dan, andere karakters hadden zo familie van elkaar kunnen zijn. In boeken als “het diner”, “Turks fruit” en “de engelenmaker” heeft de ik-persoon het zwaar te verduren. Het onderwerp van de boeken mag dan wel verschillen, maar de conflicten van de ik-personen zijn er zeker. In “het diner” doet Paul zich voor als een verstramd persoon die het constant heeft over ‘zijn vrouw’ Claire. Hij zit in een dilemma als hij erachter komt wat voor misdaad zoon heeft begaan. Aangeven of niet? Tja, wat doe je dan als ouders zijnde? Een enorme struggle en een mega conflict. De mysterieuze hoofdpersoon van “turks fruit” is nog steeds geïnfecteerd met het liefdesvirus en kan nergens anders meer aan denken dan ‘zijn’ Olga die hem ongelukkigerwijs heeft verlaten. Van dokter Victor uit “de engelenmaker” kan ik niets anders zeggen, dan dat het een enorme viespeuk is (een ander soort vies dan die van Jan Wolkers met Turks Fruit, de term ‘vies’ kent namelijk vele betekenissen, maar een nettere betekenis als “goor” kan ik op dit moment niet bedenken). Krankjorum en geestesziek.
Wat betreft de thema’s, die lopen erg uiteen. Oorlog, sprookje, realiteit, moord, godsdienst, familie, geheimen, bedrog, reizen, noodlot, liefde. Tientallen thema’s. Het is naïef om te zeggen dat elk boek maar één thema bevat. Dat is uitgesloten. Eigenlijk zou je kunnen zeggen dat elk boek wel een snufje van elk thema bevat, of in ieder geval een aantal thema's, als je het heel algemeen bekijkt dan.
Verder heb ik natuurlijk nog een aantal andere boeken op mijn lijst staan. De een nog fantastischer dan de andere… Ik geef eerlijk toe dat ik echt niet alle boeken tof vond om te lezen. Dat waren vooral de ‘oude’ boeken met een ingewikkelde zinsbouw. Natuurlijk zijn er nog meer verbanden, maar als ik die nu allemaal ga typen zijn we weer vier A-4’tjes verder en dat is niet echt de bedoeling. Ik ben namelijk al twee bladzijde en vele woorden verder, dus heb ik bedacht dat ik die beter tijdens mijn mondeling kan vertellen.
Om tot een conclusie te komen: misschien is het grootste verband dat ik heb gevonden, dat er geen verband is. Want wat is er nou leuk aan om boeken te kiezen die overeenkomsten met elkaar hebben? Niets. Gewoon graaien in de grabbelton. De boeken van mijn lijst zijn niets anders dan geblende smoothies van verschillende thema’s, karakters, motieven, tijdperioden, auteurs, genres en decors. Gevarieerd en bovendien afwisselend. Dat is wat het lezen kruidig maakt, ondanks dat een constante afwisseling eentonig kan worden. Al met al zorgt dat voor plezier, maar let op: plezier stopt als het een gewoonte wordt.
Boekverslag Mandarijnen op zwavelzuur
Mandarijnen op zwavelzuur - Willem Frederik Hermans
Algemene informatie
Titel: Mandarijnen op zwavelzuur
Auteur: Willem Frederik Hermans
Uitgeverij: Thomas Rap
Uitgegeven: 1963
Plaats: Amsterdam
Aantal pagina’s: 278
Oorspronkelijke taal: Nederlands
Genre: essay, polemiek, satire
Thema: literatuurgeschiedenis, schrijverschap
Verfilmd: nee
Bron: http://www.lezenvoordelijst.nl/zoek-een-boek/nederlands-15-tm-19-jaar/m/mandarijnen-op-zwavelzuur/
De auteur
Willem Frederik Hermans (1921-1995) heeft een belangrijk stempel gedrukt op de Nederlandse literatuur. Zijn naoorlogse romans schokten het publiek door de cynische inhoud. Daarnaast stond Hermans bekend als een felle schoolmeester, iemand die anderen graag en onbarmhartig de les las. Zijn werk stond in het teken van de idee dat de werkelijkheid niet objectief te begrijpen is. Naast vele romans en beschouwingen schreef Hermans korte verhalen, poëzie en toneel. Sinds 2005 wordt al zijn verschenen en ongebundelde werk uitgebracht in de Volledige Werken.
Bron: http://www.lezenvoordelijst.nl/zoek-een-boek/nederlands-15-tm-19-jaar/m/mandarijnen-op-zwavelzuur/
Korte samenvatting
Mandarijnen op zwavelzuur is een verzameling polemische stukken, waarin Hermans scherpe kritiek heeft op collega-schrijvers, journalisten en anderen in de wereld van de literatuur. De eerste twee Mandarijnen-stukken die hij schreef werden nog als brochures uitgegeven door Uitgeverij Van Oorschot, maar na de grote ophef die er ontstond rond deze brochures durfde de uitgever het niet meer aan. Hermans heeft een derde brochure en uiteindelijk het hele boek in eigen beheer uitgegeven. Toen het alsnog een groot succes werd, wilde Uitgever Thomas Rap de latere drukken wel uitgeven.
Hermans wilde met Mandarijnen op zwavelzuur laten zien hoe het er volgens hem voor stond in de Nederlandse literaire wereld. En dat was niet best: die wordt bevolkt door 'mandarijnen': baantjesjagers, juryvoorzitters die aan vriendjespolitiek doen, na-apers en onleesbare politieke schrijvers.
Bron: http://www.lezenvoordelijst.nl/zoek-een-boek/nederlands-15-tm-19-jaar/m/mandarijnen-op-zwavelzuur/
Twee recensies
Recensie 1 W.F. Hermans: Mandarijnen op zwavelzuur, 1964
door Arnold Heumakers
Niets veroudert zo snel als een polemiek vol serieuze argumenten en zwaarwichtige redeneringen, meende Willem Frederik Hermans. In Mandarijnen op zwavelzuur, zijn beruchte verzameling polemische artikelen uit de jaren veertig en vijftig, ontbreken ze dan ook vaak. In plaats van te argumenteren grossiert Hermans in apodictische uitspraken en nog liever steekt hij de draak met zijn slachtoffers. Dan valt er tenminste nog wat te lachen, als de zaak waar het om gaat al lang en breed is vergeten. In Mandarijnen op zwavelzuur, dat in 1964 in eigen beheer moest verschijnen omdat geen uitgever er zijn vingers aan wilde branden, heeft Hermans het pesten verheven tot een kunst, die nog altijd leedvermaak kan bezorgen.
`De lach is de braakneiging waarmee ik bedorven geestelijk voedsel uitstoot', schrijft Hermans in een stuk dat heel toepasselijk `Snerpende kritiek' heet. Een boek dat hem niet bevalt is niets minder dan `een persoonlijke belediging', die uiteraard moet worden gewroken. Want `wie iets leest dat hij slecht vindt, wordt geconfronteerd met een wereld die zijn bestaan ontkent. Met die wereld mag hij niets gemeen hebben, op gevaar zelf ten onder te gaan'. Kennelijk was het hem toch méér ernst dan alle grappen en malle foto's doen vermoeden. De verbetenheid die even vaak de kop op steekt, suggereert dat hier een schrijver aan het woord is die zich uit alle macht en met alle beschikbare middelen verdedigt.
Tegen wie, dat hoeft geen vraag te zijn: de titel van het boek geeft al meteen het antwoord. De uitdrukking `mandarijn' is sindsdien een gevleugeld woord geworden in de Nederlandse letteren. Mandarijnen, dat zijn de literatoren die jury's en commissies bevolken, `hoernalistiek' bedrijven en elkaar de bal toespelen zonder dat daar, zoals Hermans verontwaardigd meldt, `één literaire prestatie tegenover staat'. Daarom worden ze door hem afgeschilderd als epigonen, corrupte sjoemelaars, moralisten en verkapte dominees. Iedereen kan ze moeiteloos herkennen, alleen niet in de spiegel.
Vanwege het portret van de Mandarijn blijft Mandarijnen op zwavelzuur een nogal ongerieflijk boek voor literatoren, ook al is veel in deze `literatuurgeschiedenis' nu inderdaad geschiedenis geworden. Over de katholieke `terreur'-organisatie Idil, over de Derde Weg, over Theun de Vries' propaganda voor het communistische Hongarije, over Hermans' troebele ruzies met ex-vrienden als H.A. Gomperts, Adriaan Morriën en J.B. Charles of over het proces tegen Ik heb altijd gelijk hoeft niemand zich meer druk te maken. Maar dat geldt niet voor Hermans' verdediging van zijn eigen schrijverschap, tenzij men in diens romans en verhalen geen belang meer zou stellen.
Wie dat wèl doet, vindt in Mandarijnen het nodige over Hermans' poëticale opvattingen. Want de Mandarijn die als een veelkoppig monster wordt bestreden, is in de eerste plaats een anti-Hermans. In zijn tegenstanders heeft Hermans in smetteloos zwart-wit het negatief van zichzelf geschilderd. Terwijl zij onder het mom van `hogere waarden' alleen aan hun carrière denken, staat hij als enige pal voor de literatuur, snakkend naar een tijd dat `er geschreven zal worden in de eerste plaats om goed te schrijven en nergens anders om'.
Het klinkt bijna als l'art pour l'art, en de tirades tegen zedenmeesters en wereldverbeteraars lijken dat alleen maar te onderstrepen. Toch ging het hem niet allereerst om een soort estheticisme. Het duidelijkst blijkt dat nog uit de stukken over Ter Braak en Du Perron, de twee voormannen van Forum die postuum het na-oorlogse literaire landschap in Nederland domineerden, toen de jonge Hermans begon te publiceren. Het zijn ook de stukken met de minste grappen en de meeste argumenten, maar – anders dan Hermans vreesde – doet dit niets af aan hun aantrekkingskracht.
Er is vaak gezegd dat Hermans zich tegen Ter Braak en Du Perron richtte, omdat hij hun `epigonen' wilde treffen, de `generatie van de dunne boekjes', die het toen in de literatuur voor het zeggen zou hebben gehad. Ongetwijfeld heeft dat meegespeeld, maar zeker in het geval van Ter Braak kan de authentieke aversie toch moeilijk over het hoofd worden gezien. Als naprater van Nietzsche en als `in wezen een journalist' (`iemand die niet zelf iets ontdekt of schept, maar improviseert op de ontdekkingen of scheppingen van anderen') wordt hij in de hoek getrapt, meedogenloos, ondanks het `grote medelijden' dat Hermans soms voor hem zegt te voelen.
Voor Ter Braak heeft Hermans nauwelijks enige bewondering, voor Du Perron wèl. En dat maakt het stuk waarin hij met hém tracht af te rekenen, het meest adembenemende van het hele boek. Ditmaal moet Hermans, die nergens aan zijn spreekwoordelijke `gelijk' lijkt te twijfelen, niet alleen de ander maar ook zichzelf overwinnen. Het lukt hem tenslotte – door Du Perron te verpletteren met zijn eigen projecties. Het verwijt dat Het land van herkomst elke `leidende gedachte' mist en vol `toevalligheid' en `functieloosheid' zit, gaat immers alleen op als je Hermans' strenge opvatting van de `klassieke roman' deelt.
Niet anders is het met de overige verwijten. Du Perron zou zichzelf te veel hebben gespaard, niemand `pijn' hebben willen doen en te veel naar zijn vrienden hebben geluisterd. `Ik moet er niet aan denken', schrijft Hermans, `wat er van Du Perron had kunnen worden als hij ook deze vrienden van zich af had geschud'. De suggestie is onmiskenbaar: misschien was Du Perron dan wel iemand als Hermans geworden. En dan zou het eigen bestaan pas echt zijn ontkend.
Nu kan Hermans zich laten voorstaan op wat Du Perron niet is geweest: iemand die zichzelf niet spaart, anderen wèl pijn doet, en zijn vrienden of liever ex-vrienden onbarmhartig te lijf gaat. Opnieuw is het eigen schrijverschap in het geding, maar omdat de tegenstander hem zo nabij staat op een heel wat intiemer en dus bedreigender manier dan elders. Hermans is niet principieel tegen de ideeën van Du Perron, hij zoekt evengoed de `vent' in de schrijver, zij het zonder moraal en zonder `honnêteté'.
Onwillekeurig wordt zo iets duidelijk omtrent het waarom van Hermans' agressie. Met l'art pour l'art heeft het niet zo veel te maken, noch met agressie om de agressie. Volgens zijn tegenstanders gaf hij blijk van een `fascistische mentaliteit', maar de agressie keert zich – buiten zijn polemieken – ook tegen hemzelf. Zijn grote angst moet zijn geweest dat mildheid jegens anderen tevens tot mildheid jegens hemzelf zou leiden. Hij cultiveerde zijn `slechte humeur' (zoals het in de novelle Het grote medelijden wordt genoemd) door het op anderen los te laten, omdat hij wist dat daarin de voornaamste bron school van zijn schrijverschap.
Veel meer dan Multatuli, Van Deyssel of Du Perron gedraagt Hermans zich in zijn polemieken als een straatvechter, iemand voor wie alles tot wapen kan dienen, zo lang de tegenstander maar geraakt wordt. Met deze polemische `methode' heeft hij school gemaakt, ironischerwijs vooral in de door hem zo verfoeide `hoernalistiek'. Want juist columnisten als Hugo Brandt Corstius of Theo van Gogh hebben zich ontpopt als Hermans' vlijtigste leerlingen, helaas zonder diens rechtvaardiging in de vorm van briljante romans en verhalen.
Het heeft de meester niet kunnen bekoren. Als `Malle Hugo' werd Brandt Corstius door Hermans in diens laatste – gelijknamige – essaybundel te grazen genomen, terwijl Brandt Corstius en Van Gogh, nota bene over een morele kwestie, met elkáár in de clinch raakten. Alsof zij met alle geweld het gelijk wensten aan te tonen van het (aan Michelangelo ontleende) motto, dat Hermans blijkens een in 1983 verschenen Supplement aan de vierde druk van Mandarijnen op zwavelzuur had willen toevoegen: `Ik huiver bij de gedachte aan de idioten die mijn manier zullen navolgen’.
Recensie 2 Geraas, getier en gebral
door KEES T HART
In mijn boekenkast ligt de tweede/herziene/uitgebreide druk van Mandarijnen op zwavelzuur van willem frederik hermans, in kleine letters, uitgegeven in september 1967. Rechtop staan kan het boek niet, daarvoor is het te groot en onhandig. Achterin staat: «In opdracht van De Mandarijnenpers te Groningen werd de tweede druk van dit boek bezorgd door Thomas Rap, Uitgever te Amsterdam. De oplage bedraagt duizend genummerde exemplaren. Dit is nummer (nauwelijks leesbaar) 00138.»
Het is een fotografische herdruk. Hermans heeft zelf nog met inkt verbeteringen aangebracht, bijvoorbeeld op pagina 202 waar «geworden van zichzelf» via een inkt haal is veranderd in «van zichzelf geworden». Ik heb er in de loop der jaren enorm in ge streept en gekrast, ook nu weer. Dit boek is als je het vriendelijk wil zeggen een krankzinnige hybride, maar je kunt het ook een omgevallen knipseldoos noemen. Het gaat rechtstreeks in tegen alle wetten van letter- en boekontwerp. Lettersoorten wisselen elkaar in duizelingwekkende hoeveelheden af en vooral het begin is veel te klein gezet. Een behoorlijk notenapparaat ontbreekt en wat er is, is piepklein. Af en toe staan er getypte commentaren tussen de paginas. Er zitten fotokopieën bij van krantenstukjes. En er staan fotos in met geweldig flauwe onderschriften, bijvoorbeeld die van een apenschedel, met daarnaast vet gedrukt: «Koos Schuur». Of een foto van een pin-up met daarboven «Anna Blaman» (lachen!).
Ik heb altijd last van dit boek gehad. Ik bedoel, ik vond het vanaf het begin in hoofdzaak kinderachtig, flauw, pathetisch en pijnlijk. Flauwekul over Het land van herkomst van Du Perron: dat het afgekeken zou zijn van Stendhals Vie de Henry Brulard, wat een onzin. Dat Du Perrons roman geen «leidende gedachte» zou bevatten en veel «functieloze» mededelingen. Allemaal het resultaat van doelbewust kwaadaardig lezen, of gewoon níet lezen. Ter Braak weer eens verwijten dat hij Nietzsche niet helemaal gelezen heeft. Tegen het «Ventisme» van Forum tekeergaan, maar zelf de grootste ventist aller tijden zijn, je moet er maar opkomen.
En dan dat kleinzielige en troebele ge doe over collega-schrijvers. Lach-of-ik-schiet-humor («Mandarijn Flap ging naar Parijs», «hoernalistiek», «Plucky Gom perts»). En vooral: dat eeuwige leuk zijn ten koste van anderen. Ik vind het nog altijd moeilijk een woord te vinden voor deze stukken van een schrijver die ik verder zo mateloos bewonder en waar ik ook mateloos bewonderende stukken over schreef. Gewoon heel stil zitten, dacht ik altijd als er in de loop der jaren weer een nieuwe omgevallen schoenendoos verscheen met op nieuw van die hoge-toon-bral-bral-stukjes erin. Met die verschrikkelijke grapjes. Er niet over praten en hopen op een nieuwe roman. Of gauw Nooit meer slapen herlezen of Ik heb altijd gelijk. Hard werken en niks laten merken, dat is toch altijd het beste.
Lang heb ik gedacht dat ik de enige in Nederland was die niks in Hermans polemieken zag. Zijn bewonderaars door dik en dun vinden nu eenmaal tot op de dag van vandaag altijd weer een plek om hun lofzangen uit te serveren over de humor en de scherpzinnigheid van de mees ter, die al die rukkers toch maar mooi de oren waste. Maar ik blijk toch niet de enige te zijn.
Ik heb me voor deze gelegenheid fors verdiept in de ontvangstgeschiedenis van Hermans polemieken en het valt allemaal vies tegen. Ze kregen nooit wat je noemt een enthousiast onthaal. Men vond het al bij de eerste druk in 1955 rare kost waar je weinig mee kon en niks aan had, al was het volgens Gerrit Kouwenaar in een stuk in Vrij Nederland (1955) niet nodig om Hermans «een terrorist te gaan noemen omdat hij nu eindelijk ook eens op ónze tenen of daaromtrent is gaan staan».
Kees Fens maakte in 1964 in De Tijd gehakt van een herdruk van Mandarijnen op zwavelzuur. Hij ziet er niet méér in dan «montages van losse opmerkingen» die «steenstapels zonder cement» blijven, waardoor ze «zo vervelend lezen». Hij vindt dat Hermans zich over het verkeerde op windt en dat de «Mandarijnen» al na enkele stukken «ongenietbaar» zijn omdat er «geen andere inzet uit de polemische stukken blijkt dan het in de contramine zijn». De controversen zijn volgens Fens nu al vergrijsd, Hermans wekt de indruk zich kwaad te maken op museumstukken. «Het is een beetje lachwekkend.»
Ook Anne Wadman vraagt zich in een uitvoerig artikel in de Leeuwarder Courant (1964) af wat het belang van deze stukken is: «Maar het is moeilijk over dit rare boek in termen van ernst te spreken.» Hij vindt bijvoorbeeld dat Hermans wel goed gedocumenteerd tegen Ter Braak ten strijde trekt, maar dat «het hem aan ieder historisch perspectief ontbreekt». Overigens meent hij dat achter al de «redeloze zure woede» van Hermans «uiterste gevoeligheid» schuilt.
J.H.W. Veenstra maakt zich over deze «overwegend oude kost» in Vrij Nederland (1964), nog maar eens flink kwaad. Hij geeft toe dat Hermans kan schrijven, maar vindt wel dat «een talent (zijn) rechten pas waarmaakt door het niveau waarop het opereert». Hij meent dat Hermans zelf ook flink meegedaan heeft aan waar hij anderen van beschuldigt, dus «met prijzen knoeien, heu len, hoereren». Hij vraagt zich af waarom Hermans er niet tevreden mee is «zijn wrok en rancune in zijn romans uit te vieren» in plaats van dat hij zich «zo schamel te kijk moet zetten als de tegen alles en iedereen mokkende puber».
Ook latere polemische verzamelbundels zoals Boze brieven van Bijkaart (1977), Ik draag geen helm met vederbos (1979), Door gevaarlijke gekken omringd (1988) en Malle Hugo (1994) droegen niet bepaald de erepalm weg. Het minste verwijt is nog de «ongelijkheid» in kwaliteit van de artikelen: «stukjes van niks», «ordinair bedrog», «overlappingen». Maar de kritiek richt zich ook op de «oubolligheid» ervan ( J.G. Gaarlandt), of het ontbrekende verband (Reinjan Mulder) of op Hermans selectieve verontwaardiging, die vaak op «peuzelwerk, randverschijnselen, snipsnaarderijen, klipscheten, sissers, druppels op gloeiende platen en stofjes aan de weegschaal» is gericht (Bart Vervaeck).
Vaak vindt men dat zijn betogen rusten op veel geschreeuw met weinig wol. «Er is veel misbaar maar het effect ervan is dat van brandalarm op Schokland» (Hans Keller). Ook het «eindeloze doorzagen» van Hermans krijgt de handen niet op elkaar. «Voor de honderdduizendste keer legt hij uit waarom», schrijft Schouten in 1983 in Trouw over de affaire-Weinreb en in 1988 ergert hij zich in een recensie over Door gevaarlijke gekken omringd groen en geel aan het voortdurende zoeken naar «spijkers op laag water, onbeduidende feiten».
De gunstige besprekingen zijn ver in de minderheid. En ook daarin wordt heel wat afgeklaagd, niemand bejubelt het polemische werk ongegeneerd. Ik kreeg zelfs af en toe de puberale neiging het werk om die reden alsnog enorm te gaan toejuichen. Vaak geeft het amusementsgehalte en de «superbe stijl» van de «alom gevreesde Hermans» de doorslag. «Wat blijft is de stijl van Hermans» (Wim Sanders). Maarten t Hart heeft veel bezwaren, maar las Door gevaarlijke gekken omringd met «minstens evenveel genoegen als alle andere essaybundels van Hermans () vaak in een schaterlach uitbarstend bij leuke grapjes, woordspelingen, treffende vondsten, en verrassende metaforen».
Toch blijft de vraag wringen wat Hermans precies bezielde toen hij zijn polemieken schreef. Men waardeert wel vrij algemeen zijn meer bewonderende artikelen over bijvoorbeeld Bordewijk en Van Oudshoorn. Of over Wittgenstein en oude schrijfmachines. Maar die polemieken! Wat bezielde hem in hemelsnaam ze te schrijven, op deze toon en met deze bulderende inzet.
Voor Max Pam is het in zijn voorwoord bij Willem Frederik Hermans: Niet uit kwaad aardigheid geen probleem. Hij waardeert de polemieken zonder meer, noemt ze scherpzinnig en humoristisch, vindt het «verrukkelijk dat hier iemand gewoon op de man speelde». Hermans meent volgens Pam dat een schrijver zich helemaal voor de literatuur moet geven, er is eigenlijk geen compromis mogelijk en dit is de onderliggende gedachte van de polemieken. «De ware schrijver is iemand die uitsluitend afgaat op zijn eigen verstand, op zijn eigen gevoelens en zijn eigen verbeelding. Al het andere is epigonisme en gebrek aan talent.» Aldus Pam.
Een dergelijke hyperromantische opvatting over schrijven reconstrueerde ook Arnold Heumakers in 1999 in een artikel over Hermans polemische werk. Ik tegen de rest van de wereld, met als einduitslag 134-0, die uitslag staat uiteraard van tevoren al vast. Hermans snakt volgens Heumakers naar een tijd dat (en nu citeert hij hem) «er geschreven zal worden in de eerste plaats om goed te schrijven en nergens anders om». Het lijkt er dus op dat Hermans een lart pour lart-principe verdedigt, concludeert Heumakers, al zal dat toch ook weer niet de bedoeling geweest zijn, voegt hij eraan toe.
Schrijven als afweermechanisme tegen de rest, ik geloof inderdaad dat je het in deze richting moet zoeken. Maar waarom dan die vaak belachelijke felheid die vrijwel nooit gericht is tegen grote collegas, maar altijd tegen de kleinere goden, al maakte hij graag een uitzondering voor Reve en Mulisch? Waarom dat schieten met een kanon op een mug? Waarom dat jarenlange gepolemiseer tegen van alles en nog wat? Zonder kop en staart, alleen om te polemiseren? Wie weet liet hij er zelfs doodleuk een stuk of drie prachtige romans voor schieten. En dat alles ge doopt in die verschrikkelijke antihumor, die flauwe woordgrapjes, altijd ten koste van anderen, nooit eens bevrijdend over zichzelf. Pam en t Hart vinden het dus wel leuk, en dat moeten zij natuurlijk zelf weten, maar ik zit er altijd met gekromde tenen naar te kijken. Nu, bij opnieuw lezen, weer.
Tussen het geraas, getier en gebral be vindt zich in mijn Mandarijnenuitgave, bijna als een oase van sereenheid en kalme rust, een voortreffelijk en uitvoerig essay van Hermans over zijn roman Ik heb altijd gelijk. Wie iets over Hermans wil beweren, moet daarmee beginnen. Pam heeft het jammer genoeg niet in zijn verzamelbundel opgenomen, ik vind dat een omissie. Hermans schreef het essay in 1952 voor het tijdschrift Podium en eindelijk gaat het over zijn eigen werk, later heeft hij daar over nooit meer zo uitvoerig geschreven. Hij reageert op een recensie van C.J. Di naux, die hij volgens de bekende schreeuw- en brulprincipes eerst een kopje kleiner maakt. Hij laat zien dat er geen sprake is van nihilisme bij zijn hoofdfiguur en dat de oorlog «infantiele complexen in hem activeert als in zovele».
Maar daarnaast geeft Hermans ook een boeiend kijkje in zijn eigen schrijvers keuken. Het is verrassend te zien hoe hij zich schatplichtig toont aan Freud en het existentialisme en ook hoe hij zijn personages voorziet van een symbolische duiding. Hij analyseert haarscherp waar Lodewijks eeuwige gelijk en eeuwige gekanker uit voortkomt.
En dan staat er dit: «Hij (het hoofdpersonage Lodewijk) kan altijd volgens één of ander systeem zichzelf gelijk geven en tenslotte ziet hij zelfs in dat iedereen in deze wereld altijd volgens een of andere waardering gelijk kan hebben, ja, dat zelfs de dood geen gelijk in absolute zin geven kan, want wie dood is, is dood en kan van zichzelf niet meer weten dat hij dood is, omdat dood zijn betekent: niet bestaan.»
Gelijk willen hebben brengt Hermans in Ik heb altijd gelijk niet alleen in verband met een vergeefse weigering toe te geven aan kleinburgerlijkheid, maar dus ook met de dood. De hele roman is ervan doortrokken. Wie anderen ongelijk geeft, overwint de dood. Voor de schrijver Hermans was het, net als voor zijn personage Lodewijk in deze verplichtende en meesterlijke roman, een literair-existentiële noodzaak anderen ongelijk te geven. Alleen zo zou zijn literatuur voort kunnen leven, in stand kunnen worden gehouden.
Zijn polemieken zijn een hogere vorm van literair selfkicken. Vandaar ook de overdreven felheid ervan. Wanneer hij ze niet zou schrijven, dreigde de literaire dood hem op de hielen te zitten. Hermans schrijven kon niet zonder antischrijven. Het een was onlosmakelijk verbonden met het ander, zoals in zijn proza en poëzie het lelijke onlosmakelijk met het mooie verbonden was.
Je zou Hermans in zijn polemieken kunnen vergelijken met de voodoomagiërs van Haïti of de koppensnellers van Nieuw- Guinea, die hun vijanden eerst tot poppen nabouwen en die vervolgens symbolisch doorboren met alles wat er aan spelden, messen en bijlen te krijgen is. Alleen om zelf het eeuwige leven te verwerven.
Mening
vrijdag 11 maart 2016
Boekverslag Marieke van Nimwegen
Marieke van Nimwegen
Algemene informatie
Titel:Marieke van Nimwegen
Auteur: Onbekend
Uitgeverij: -
Uitgegeven: 16e eeuw
Plaats: Amsterdam
Aantal pagina’s: 48
Oorspronkelijke taal: Nederlands
Genre: mirakelspel, toneelstuk
Thema: middeleeuwen, godsdienst
De auteur
De auteur is onbekend.
Samenvatting
Het knappe weesmeisje Mariken woont bij haar oom – de priester Gijsbrecht – in de buurt van Nijmegen. Ze wordt door hem naar de stad gestuurd, om boodschappen te doen. Op de drukke markt kijkt Mariken haar ogen uit en vergeet de tijd. Het is te laat en te onveilig om nog naar huis te lopen. Bij haar tante in Nijmegen klopt ze aan om te overnachten. Haar tante had echter vlak voor Marikens aankomst ruzie gehad met een paar vrouwen over de arrestatie van hertog Arnold van Gelre door zijn zoon Adolf. Hierdoor is zij buiten zichzelf van woede en Mariken moet het ontgelden. De tante scheldt haar de huid vol en beschuldigt haar ervan een relatie met haar oom te hebben.
Mariken keert gekrenkt en wanhopig terug naar huis. Ze bidt om hulp, waarbij ze zo wanhopig is dat het haar niet uitmaakt of God of de duivel haar komt helpen. De duivel hoort dit en verschijnt aan haar in de vorm van Moenen, compleet met etterende oogbal. Moenen belooft Mariken alle talen en de zeven vrije kunsten te leren, maar niet de necromantie (zwarte magie). Mariken moet dan wel haar naam wijzigen, omdat Moenen zogenaamd in het verleden problemen met ene Maria had. Bovendien mag Mariken geen kruisteken meer maken. Zij verandert haar naam in Emmeken: kleine M. Samen vertrekken ze naar 's-Hertogenbosch, om na een paar dagen door te reizen naar Antwerpen.
In deze grote stad leiden Moenen en Mariken een losbandig bestaan en slepen ze honderden mensen met zich mee in het verderf. Na zeven jaar krijgt Mariken wroeging. Ze keert terug naar Nijmegen, waar een wagenspel (straatheater) haar de ogen opent. In dit spel vraagt Masscheroen, een onderduivel, aan God waarom hij de mensen vergeeft. Mariken krijgt berouw en doet beroep op Gods barmhartigheid. Hierdoor wordt Moenen kwaad. Hij voert Mariken de lucht in en gooit haar van grote hoogte naar beneden. Maar Mariken overleeft de val, doordat haar oom Gijsbrecht tussen de toeschouwers staat en voor haar bidt. Gijsbrecht weet Moenen te verdrijven door het uitspreken van een Bijbelpassage.
Mariken zoekt vergiffenis voor haar zonden en gaat daarom samen met haar oom naar een hoge geestelijke in Nijmegen. Deze durft echter geen absolutie te geven, waarop Gijsbrecht en Mariken naar de bisschop van Keulen en later zelfs naar de paus in Rome reizen. Tijdens de reis probeert Moenen tevergeefs Gijsbrecht en Mariken te doden.
Mariken krijgt van de paus als straf drie ijzeren ringen om haar hals en armen. Deze zullen pas afvallen als haar zondige leven is vergeven. Mariken trekt zich terug in het Witte Vrouwenklooster in Maastricht, waar na jaren van boetedoening de aartsengel Gabriël haar komt verlossen van de ringen. Daarna leeft Mariken nog twee jaar en sterft in vrede omstreeks het jaar 1500. Na haar overlijden worden de drie ringen boven haar graf gehangen.
Twee recensies
Recensie 1 'Ik ben gefascineerd door de vorm’
HANNEKE DE KLERCK
Is Mariken, Peter van Gestels nieuwste kinderboek, een historische roman, een sprookje, een realistische novelle? 'Het is een realistisch werk, maar ook door de illustraties lijkt alles toch betoverd', concludeerde Willem Wilmink onlangs in een toespraak ter gelegenheid van Van Gestels zestigste verjaardag....
0 ANG GELEDEN speelt het verhaal van Mariken, 'lang geleden toen de mensen zich niet vaak wasten'. Wanneer of waar precies vermeldt Peter van Gestel niet, maar dit moeten de Middeleeuwen zijn, begin vijftiende eeuw, de tijd dat die andere Mariken, de Mariken van Nieumeghen, haar ziel aan de duivel verkocht en pas tot inkeer kwam bij het zien van een wagenspel.Een magische tijd. Een tijd waarin toneelspelers werden verward met degenen die ze speelden, een tijd waarin de sprookjesachtige elementen die Van Gestel in zijn boek verwerkt, als vanzelfsprekend passen. Zijn Middeleeuwen zijn misschien niet helemáál historisch verantwoord, maar de sfeer van het verhaal is zo middeleeuws als maar kan.Van Gestel: 'Als je achter een tijd wilt komen, als je gevoel voor een tijd wilt krijgen, moet je vooral lezen wat er in die tijd is geschreven. Dat geeft een beter beeld dan geschiedenisboeken. Ik geloof dat geen enkele historicus eraan ontkomt een beeld te geven van zijn eigen tijd.'Want wat weten we eigenlijk over de Middeleeuwen? Wat we weten gaat vooral over het hoofse leven. En we weten dat ze vaak last hadden van hun buik.'Dit laatste klinkt als een waarheid die zijn Mariken, een jong, wereldvreemd meisje, had kunnen debiteren. Hongerige mensen vangen vaak een dikke priester; ze braden hem op een zacht vuurtje en peuzelen hem op. De duvel is een schobbejak. Alle mensen zijn gek. Middeleeuwers hadden vaak last van hun buik.'Ik heb vooral veel gelezen over het stuk zelf, over Mariken van Nieumeghen, minder over de periode. Je moet erg oppassen met je zwaar te documenteren, want daar moet je je ook weer van losmaken.' Hij zwijgt even. 'Maar het is natuurlijk wenselijk dat ze geen aardappelen eten. Je moet op je qui vive zijn. Een kanonschot bleek discutabel; pas eind vijftiende eeuw hadden ze kanonnen, ik had het zelf iets eerder gedacht. Het is een klaroenstoot geworden.'In die tijd, in de tijd van de klaroenstoten, toen Europeanen nog geen aardappels aten, speelt het verhaal van Mariken. Lang geleden, toen de mensen zich niet vaak wasten, vonden de oude kluizenaar Archibald en zijn geit in hun dichte woud een kleine vondeling op wier jakje in bloed geschreven stond: 'Zorg voor Mariken.'Wanneer Mariken opgroeit, is Archibald de enige mens die ze kent, en zijn lijfboek De mensheid is een klucht de enige tekst waarvan ze kennis neemt, haar bijbel, 'het heerlijkste boek van de wereld', vol met zaken die men dient te weten om het leven te begrijpen.Alles wat Mariken weet, hoort ze van Archibald of leert ze uit zijn boek. Dat een koning, wanneer hij zweren op zijn billen heeft, oorlog gaat voeren om de pijn te vergeten. Dat je de dag begint met het wassen van je voeten en een bordje geitenmelksepap. Dat God op Archibald lijkt. Dat de duvel is geboren uit een wind van God die klonk als een klaroenstoot. Dat de mensen voortkomen uit de verbintenis tussen de duvel en een engel, en daardoor allemaal half duivel, half engel zijn.Mariken, ouder dan de vingers van één hand en jonger dan de vingers van twee handen, weet 'alles en alles', maar als ze het woud verlaat, om voor Archibald een nieuwe geit te kopen nadat de oude is doodgegaan, valt ze van de ene verbazing in de andere, en verbaast ze met haar wonderlijke ideeën iedereen die ze tegenkomt, de duvel niet in de laatste plaats.Van Gestels duvel is een wagenspeler, een vriendelijke jongeman met hoorntjes die nodig geverfd moeten worden, een jongen die in zijn spel zowel Maria als duivel kan zijn. 'Ik wilde geen echte duvel. Die duvel, dat weet ik nu wel, dat is zo'n gladde figuur die meisjes in de billen knijpt, een beetje een elegante prater. Ik was altijd erg geïnteresseerd in het toneelspel, en het idee van Mariken in het bos en zo had ik wel, maar ik kon pas verder met het verhaal toen de duvel een wagenspeler werd.'Een rondreizende toneelspeler die voor Mariken werkelijk de duivel is, want het kind is niet naïef, maar door haar opvoeding wel wereldvreemd en uitgerust met een keur aan zekerheden die buiten haar Waanwoud weinig betekenis hebben.Mariken is zo'n boek waarop 'alle leeftijden' zou kunnen staan, als die kwalificatie niet was voorbehouden aan films. Er staat geen leeftijdsindicatie op. 'Ik ga er meestal van uit dat een boek geschikt is voor kinderen vanaf de leeftijd van de hoofdpersoon, en Mariken is een jaar of negen.'Van Gestel schreef veel boeken voor en over pubers - Lieve Claire (1994) en Nachtogen (1996) waren de boeken die vóór Mariken verschenen. 'Ik heb Mariken nu al op de verkeerde plank zien staan, op de plank voor 13+. Ze zijn er zo aan gewend geraakt dat ik jeugdromans schrijf.'Hij was lange tijd dramaturg voor de NCRV-televisie en debuteerde in 1961 met de verhalenbundel Drempelvrees voor volwassenen. In 1979 verscheen zijn laatste boek voor een volwassen publiek, tegelijk met zijn eerste kinderverhalen. Het kwam, zegt hij, eigenlijk door zijn vrouw. 'Het is begonnen met De Blauw Geruite Kiel in Vrij Nederland. Karel Eykman had me een verhaaltje gevraagd. Mijn vrouw zei: dat kun je nooit. Een beetje daarom deed ik het juist. Ze vond het, geloof ik, ook totaal ongeschikt voor kinderen.'Er is een diepere reden. 'Het is een erg fascinerende vorm om in te schrijven. Het is uitermate moeilijk enigszins vorm aan een verhaal te geven. Je hebt te maken met een ingebouwde beperking, en iedere beperking heeft iets aardigs. Zoals in mijn werk bij de televisie, wanneer een stuk bijvoorbeeld maar vijftig minuten mag duren. En het is natuurlijk ook in categorieën verdeeld, daar ontkom je niet aan. Je kunt in een boekje voor zesjarigen niet plotseling overgaan in een stijl voor kinderen van tien.'Als hij reacties op zijn boeken krijgt, is dat bijna altijd van volwassenen. 'Ik krijg weleens opstellen van kinderen, maar kinderen zijn vaak vaag in hun oordeel. Ze kunnen nog niet zo goed formuleren wat ze aanspreekt en waarom.' En ach, bij het schrijven spelen zijn lezers ook niet zo'n grote rol. 'Het publiek mag nooit de opdrachtgever zijn. Het mag niet zo zijn dat de lezer de inhoud bepaalt.'Hij kent zijn klassieken, houdt ervan te verwijzen. Uit het leven van Ko Kruier (1984) en Ko Kruier en zijn stadsgenoten (1985) verwijzen in hun titels naar de avonturen van Dik Trom; de hoofdstuktitels in Mariken ('Waarin Archibald uit de stad wordt verjaagd en tussen de bloeiende ganzeriken een klein meisje vindt') echoën de introducties boven de hoofdstukken van die grote klassieker Pinocchio.De klassieke kinderboeken zijn eigenlijk altijd ook leesbaar voor volwassenen. 'Van Pinocchio kun je moeilijk zeggen voor welke leeftijd het is. Bij Alice in Wonderland snijdt het mes aan beide kanten, volwassenen en kinderen, hoewel niet aan beide kanten even diep. Voor kinderen is dat boek op het nippertje. Winnie-the-Pooh is een volmaakt kinderboek, maar niet geschikt voor kinderen in de leeftijd van de hoofdpersoon.'Vroeger werd er meer verhalend geschreven en was de grens vager. Erik of het klein insectenboek van Bomans las ik toen ik elf was. Het was niet bedoeld als kinderboek, maar het is gemakkelijk als zodanig te lezen.'Kinderen leven in een soort ontvankelijke wereld, dat trekt mij aan, dat zie je in mijn werk. Het is iets dat ik niet terugvind als ik aan volwassen thema's denk. Ik heb geen zin in die particuliere obsessies in de romans van nu. Soms, als verhalen te realistisch zijn, dan doet het me weinig. Zoals laatst die film die ik zag, uit Taiwan geloof ik. Die ging over allemaal mensen die zich niet gelukkig voelen in deze tijd. Daarvoor hoef ik geen film te bekijken. Dat kun je overal om je heen zien.'Ik ben gefascineerd door de vorm. Alleen: bij kinderboeken is het een rommeltje. Bij boeken voor volwassenen is de splitsing al gemaakt tussen streekromans en literatuur. Bij kinderboeken kunnen de grootste idiotieën liggen naast heel aardige boeken.'Ik denk dat een echt bijzonder kinderboek vaak op de grens is, dat het daarom misschien toch vaak niet zo geschikt is voor kinderen. Het blijft een kunstvorm, en in die zin is het altijd iets van volwassenen. Maar het moet natuurlijk niet absoluut ongeschikt zijn voor kinderen. Dat wordt te gek.'Hanneke de Klerc
Recensie 2 De duivel doolt door Scheveningen
door Mark Ponte, 4 november 2005
Men schrijft dus niet wat voor het schrijven is ontstaan, men schrijft wat door het schrijven wordt bepaald.’ Soms is het alleen al zo’n zin die het lezen van een roman de moeite waard maakt. Zo’n zin overstijgt het boek: een algemene opvatting over wat schrijven is. Een opvatting die ook recensenten, journalisten en andere non-fictieschrijvers tot nadenken zou kunnen zetten over hun ‘schrijverijen’. Willem Brakmans zesendertigste roman Moenens luchtige sprongen bevat veel van dit soort overpeinzingen, zijsprongen, en vooral veel interpretatiemogelijkheden. Een roman die het overpeinzen meer dan waard is.
De naam ‘Moenen’ (‘metter eender ooghe’) komt uit het middeleeuwse verhaal Mariken van Nieumeghen. In ruil voor het leren van de talen en de zeven kunsten verkoopt Mariken haar ziel aan duivel Moenen. Als Mariken (op last van Moenen inmiddels Emmeken geheten) na zeven jaar spijt krijgt van haar zondige leven met de duivel, wordt Moenen zo kwaad dat hij haar meesleept de lucht in en van grote hoogte naar beneden laat vallen.
In Moenens luchtige sprongen worden op een luchtige manier bijbelverhalen in de war geschopt. Moenen met zijn ‘guitenstreken’ onderhoudt een vriendschap met de Woestijnman (in de roman ook wel ‘Heerejee’, ‘Heiland’, ‘Grote Bemiddelaar’, ‘Gekruisigde’ genoemd). Nou ja vriendschap, ze trekken veel met elkaar op. God en duivel zijn als mensen op aarde haast op elkaar aangewezen. Jezus wordt niet door de Duivel op de proef gesteld in de woestijn, maar komt bij hem bedelen om een glaasje water. Moenen is een vreselijke kletskous, hij ratelt maar door, heeft genoeg te vertellen, maar geeft nooit de informatie prijs die van hem gevraagd wordt. Hij komt in een gekkenhuis, hobbelt even later weer kerk in kerk uit en neukt er natuurlijk lustig op los. Zo doolt hij op aarde, of tenminste door Scheveningen en omgeving. En hij komt altijd de ‘Woestijnman’ weer tegen. Zo’n luchtige kwebbelende Moenen met vaak vrolijke duivelse streken is toch andere koek dan uit kwaadheid een jong meisje van grote hoogte naar beneden laten vallen.
En ja, waar zou een duivel zich nog druk over maken als hij rustig op een bankje kan zitten en zien dat vreemde soldaten zich misdragen en geheim agenten dicht langs de muren sluipen. ‘Dat was mijn ingeving, het ging niet meer om de hel en al haar verschrikkingen en verborgen verrukkingen. Dat had afgedaan, was vergeten, verwaaid, verzonken, uit het oog verloren, teloorgegaan. De hel was nu opgenomen in de normaliteit van het heden, weliswaar nog gluipend, sluipend, loerend en fluisterend, maar ook met luchtige sprongen en fonkelend oog.’. De hel is geen afschrikwekkend voorbeeld meer. Daar leven we, tot ons genoegen, midden in.
En het is allemaal nog erg geestig geschreven ook, de verwisseling van vader en ‘Vader’ bijvoorbeeld: ‘Als Hij thuiskomt roepen wij Hem immer onze dank toe: daar is Onze Vader, gelijk in den Hemel alsook op de aarde, wat hem altijd knap saggerijnig [sic.] maakt.’ En wat te denken van het ‘beloofde strand van Scheveningen’?
Toch moet er ook nog wel een kanttekening worden geplaatst, want waar Moenen met Mariken slechts één keer de lucht inspringt en haar weer op aarde gooit, doet Brakman dat in Moenens luchtige sprongen voortdurend met de lezer. Zo raakte ik in de eerste helft regelmatig de draad kwijt door moeilijk te volgen gedachtesprongen. Veel later in de roman zegt Moenen georiënteerd te zijn in ‘tijd, plaats en personen’. Maar hij springt zo van tijd, plaats en persoon, dat het voor de lezer in eerste instantie lastig oriënteren is: wie vertelt hier nu eigenlijk? De duivel, een verteller, of een oude verwarde man die terugkomt in zijn geboortedorp? Het vereist misschien wat doorzettingsvermogen om zover te komen, maar ongeveer halverwege, na Moenens duivelse preken, krijgt het verhaal steeds meer lijn, en wordt ook het voorgaande veel duidelijker. Gewoon doorlezen dus, want het is de moeite waard. Lees het, herlees het, maak er ook je eigen verhaal van en vergeet vooral ook Mariken van Nieumeghen niet.
Mening
Abonneren op:
Posts (Atom)